De Vereniging Producentenverantwoordelijkheid Nederland pleit voor een duidelijke rolverdeling tussen producenten en gemeenten in UPV-systemen. Ook moeten omgevingsdiensten een uniform beleid voeren.
In een reactie op een Kamerbrief over de doorontwikkeling van uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV) die demissionair staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) Vivianne Heijnen afgelopen oktober naar de Tweede Kamer stuurde, gaat de Vereniging Producentenverantwoordelijkheid Nederland (VPN) in op onderdelen die naar eigen zeggen verheldering, aanscherping of aanvulling nodig hebben. Zo benadrukt de VPN dat UPV-organisaties en ketenpartners gebaat zijn bij verduidelijking van kaders en uitgangspunten. "Dit voorkomt een beroep op het ministerie als ‘scheidsrechter’ en draagt bij aan constructieve gesprekken tussen de UPV-organisaties en haar contractpartners", zegt de organisatie. Het is volgens de VPN goed dat Heijnen UPV zo zuiver mogelijk wil inzetten: de overheid bepaalt wat de doelen en randvoorwaarden zijn, de UPV-organisaties bepalen hoe zij die doelen behalen. Maar die scheidingslijn moet wel duidelijk zijn. De producentenorganisaties willen weten tot waar de overheid de doelen en randvoorwaarden bepaalt, en waar dit over gaat in het ‘hoe’.
In de Kamerbrief van afgelopen oktober hamert Heijnen op het belang van een duidelijke (juridische) rolverdeling tussen producenten en gemeenten in UPV-systemen. Het Ministerie van IenW is daarmee aan de slag gegaan, omdat die rolverdeling te wensen over laat. Ook de VPN merkt dat in gesprekken met gemeenten, de verantwoordelijkheidsverdeling nog niet duidelijk genoeg is, onder meer omdat de afvalstromen waar hun producten deel van uitmaken, worden benoemd in het Besluit gescheiden inzameling huishoudelijke afvalstoffen. Volgens de VPN leidt het ontbreken van deze duidelijkheid tot moeizame gesprekken met gemeenten over het inzamelen van producten voor UPV-organisaties, en daardoor tot vertraging in het verbeteren van inzamelresultaten. De VPN komt met twee opties: een gedeelde verantwoordelijkheid tussen gemeenten en UPV-organisaties om UPV-doelstellingen te behalen, óf UPV-organisaties moeten in eigen beheer de inzameling kunnen uitvoeren. Beide opties zouden volgens de VPN tot de extra duidelijkheid leiden die resulteert in een snellere verbetering van de inzamelresultaten.
De VPN stelt dat er verder ‘dringend behoefte’ is aan betere handhaving door omgevingsdiensten. Heijnen belicht in haar Kamerbrief alleen de handhaafbaarheid op de doelstellingen van de UPV-organisaties door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Maar UPV-organisaties zijn afhankelijk van derden, zoals gemeenten en consumenten, die producten niet in het restafval moeten aanbieden maar in de UPV-inzamelsystemen. Dat moet volgens de VPN in de handhaving mee worden genomen. Ook is de handhaving door omgevingsdiensten een groot zorgpunt voor de VPN. Lokale en regionale overheden stellen verschillende beleidskaders en prioriteiten, waardoor elke omgevingsdienst zijn eigen beleid voert. Maar voor het realiseren van de UPV-doelstellingen zijn de producentenorganisaties “afhankelijk van een goede uitvoering door ketenpartijen die worden gehandhaafd, getoetst en erkend door omgevingsdiensten.” De VPN vraagt om centrale aansturing vanuit IenW of de ILT, en verzoekt Heijnen om met de opdrachtgevers van de omgevingsdiensten afspraken te maken over betere handhaving.
Heijnen kondigde in de Kamerbrief ook aan te bekijken of het wenselijk is dat UPV wordt uitgebreid naar producten die ondanks afvalscheiding eindigen in het restafval. Daar is de VPN geen voorstander van. Producentenorganisaties kunnen consumenten immers niet verplichten om producten in het juiste systeem aan te bieden, en de keuze tussen hergebruik, reparatie of afdanking (en het kanaal hiervoor), ligt bij de eindgebruiker zelf. De producentenorganisaties pleiten er daarom voor om de prikkel ter bevordering van gescheiden inzameling in stand te houden, en te onderzoeken welke andere manieren er zijn om consumenten beter hun verantwoordelijkheid te laten nemen.
Tariefdifferentiatie zou niet alleen gebaseerd moeten zijn op de kosten voor het afvalbeheer, maar ook op circulariteitsstrategieën, schrijft Heijnen in de Kamerbrief. Maar volgens de VPN ís de huidig toegepaste tariefdifferentiatie al gestoeld op duurzaamheid en circulariteit. “De tariefdifferentiatie is gericht op het stimuleren van beter te recyclen producten alsook ter bevordering van de inzet van recyclaat in nieuwe producten”, schrijven de producentenorganisaties. Hierbij verwijzen zij naar tariefdifferentiatie plastic 2.0, dat het Afvalfonds Verpakkingen dit jaar heeft geïntroduceerd. VPN pleit ervoor dat UPV-organisaties bepalen wanneer en hoe tariefdifferentiatie wordt ingezet, omdat zij de expertise hebben. Hierbij maken de producentenorganisaties een vergelijking met diftar als financiële prikkel voor gemeenten voor meer grondstoffen en minder restafval. Gemeenten zijn ook niet verplicht om diftar in te voeren, en of diftar het gewenste effect heeft hangt af van lokale omstandigheden. Net zoals tariefdifferentiatie een verschillend effect zal hebben voor verschillende producten
Tot slot vraagt de VPN aan Heijnen om UPV-organisaties meer te betrekken bij de doorontwikkeling van de UPV (en het Nationaal Programma Circulaire Economie), net als de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de NVRD. Een uitnodiging voor de stakeholderbijeenkomst die IenW organiseert op 28 februari is daarbij een eerste stap.
VPN vertegenwoordigt onder meer producenten van verpakkingen (Afvalfonds Verpakkingen), auto’s (ARN), elektronica (Stichting Open), papier (PRN), glas (Vlakglas Recycling Nederland), batterijen (Stibat) en autobanden (RecyBem).